vrijdag 4 februari 2011

Koers zoeken tussen zelfgenoegzaamheid en rancune


Op een van de vele feestjes van de duurzaamheidsbeweging afgelopen najaar, kwam ik bij toeval naast een van de topmannen uit het bedrijfsleven te zitten. Na de zoveelste pluim op de hoed voor de zoveelste initiatiefnemer die het zoveelste lokale of bedrijfsproject was gestart dat de wereld zou redden sprak de topman omfloerst tegen zijn collega en mij deze twee legendarische zinnen: “Geloven wij dit?”, en na een korte pauze: “Volgens mij hadden ze op de Titanic ook dit soort feestjes”.
Beng, de spijker op zijn kop.

Feest op de Titanic. 
De oude milieubeweging van puur activisten en lobbyisten bestaat amper meer, maar is vervangen door een brede coalitie van personen en organisaties die hun leefwereld, organisatie of bedrijf duurzamer proberen te maken. Allemaal prachtig en bemoedigend, maar door de vergelijking met de Titanic viel het muntje: de duurzaamheidsbeweging is een zelfgenoegzame beweging geworden. En die zichzelf bij gelegenheid de hemel in prijst (wat bij gelegenheid best mag) en in slaap wiegt (wat levensgevaarlijk is). Het is in dit genootschap langzamerhand taboe om de problemen bij de naam te noemen; dat is ‘negatief’ en ‘schrikt af’. De analyse dat al die – begrijp me goed: elk op zich inspirerende – initiatieven in zijn totaliteit nooit tot duurzaamheid kan leiden, mag eigenlijk niet gemaakt worden; dat is ‘te pessimistisch’. Internalisatie van externe kosten is een onbekend begrip, en is dat nou wel nodig? Dat de wereldeconomie nu al de grenzen van de ecologische veerkracht ruim overschrijdt (Nature, 24 september 2009) moet maar liever niet op tafel komen, dat ‘doemdenken’ hebben we toch gehad? Niks problemen, over ‘kansen’ moeten we het hebben.
Dat is grofweg het beeld: we fêteren onszelf dat we drie lucifers hebben uitgeblazen, terwijl de wereld om ons heen laaiend in brand staat. Ik heb het inderdaad over ‘we’ – ik voel me zelf ook onderdeel van die duurzaamheidsbeweging nieuwe stijl, en moet net zo hard oppassen niet in de zelfgenoegzaamheid mee te gaan.
En in naïveteit.
Want aan de andere kant van het spectrum is er helemaal niet zoveel vreugde over al die initiatieven, plannen en wapenfeiten. Integendeel. Onder meer ten behoeve van mijn a.s. boek over de achtergronden van de klimaatscepsis heb ik mij de afgelopen maanden herhaaldelijk op verschillende blogs en fora begeven. Dat was geen onverdeeld genoegen. Er wordt gefoeterd en gescholden op alles was groen en duurzaam is. Zelfs op feitelijke informatie, of het nu klimaatkennis betreft of inzicht in de mate waarin windturbines CO2 verminderen, wordt boos en wrokkig gereageerd. Groen en duurzaam wordt een op een met politiek links geassocieerd, en het idee blijkt te heersen dat links de afgelopen 30 jaar een dictatoriaal schrikbewind heeft gevoerd. Nadere analyse leert dat het nog meer afzetten tegen de elites dan tegen links is. En groen en duurzaam zijn elitair, net als cultuur, wetenschap, vorming, en nog zo wat hobby’s. Weg met dat alles, is het devies. Ophouden met natuurbescherming, windturbines, duurzame innovatie, nieuwe bedrijvigheid, klimaatbeleid, en ruim baan voor kerncentrales, kolencentrales, landbouw, en zo meer. Het is duidelijk: de koers die het huidige kabinet heeft ingezet kan op een stevig draagvlak rekenen van een rancuneus anti-elitair smaldeel in onze samenleving.
Het lijkt echter of de duurzaamheidsbeweging dat amper wil zien. Ik hoor er geluiden als: het is wel goed dat er wat opgeschud wordt (uit rancune?), je moet die subsidies toch ook niet willen (niet als de externe kosten verrekend zijn, nee), dan doen we het toch gewoon zelf (terwijl de marktprikkels zo pervers zijn?).
Maar laten we de werkelijkheid maar onder ogen zien. De (tussen)stand duurzaamheidbeweging – rest van Nederland is voorlopig minstens 0-3. Ik vind het maar lastig in dit tijdsgewricht een goede koers tussen de zelfgenoegzaamheid aan de ene en de rancune aan de andere kant te vinden.

(gepubliceerd in Energiegids.nl, 4 februari 2011)