woensdag 17 oktober 2012

Nederlands energiebeleid? Dat wordt dan goed verborgen gehouden

Paul van Son, directeur Desertec in München, vergelijkt Duits en Nederlands energiebeleid


Paul van Son, directeur Desertec
De  ‘Nederlandse buitenlander’ ir. Paul van Son, directeur van Desertec, zet zich vanuit zijn thuisbasis München in voor duurzame energie uit de woestijn. Desertec is een industrieel consortium om energie uit de woestijnen te ontwikkelen. Bij de bekendmaking van de Duurzame 100 van dagblad Trouw bleek hij dit jaar gestegen naar de 42e plaats. Een goede aanleiding hem naar zijn ervaringen in Duitsland te vragen. Hoe kan het Nederlandse energiebeleid weer in de top-zoveel komen?

Van Son werkte eerder onder meer bij Tennet en Essent, en zou nu hij een paar jaar bij Desertec werkt, als geen ander de vergelijking kunnen maken tussen het Nederlandse en Duitse energiebeleid. Maar desgevraagd zegt Van Son: “Een vergelijking is niet goed mogelijk, aangezien Duitsland een zeer nadrukkelijk energiebeleid heeft, terwijl ik zoiets in Nederland niet bespeur. Als het bestaat, dan wordt het goed verborgen gehouden. Je kunt moeilijk iets wat bestaat met iets wat niet of nauwelijks bekend is vergelijken.”

Is te verklaren dat Duitsland wel forse stappen naar een duurzame energievoorziening zet en Nederland niet?
Paul van Son: “De Duitse burger is al vele jaren heel sterk bezig met energie- en klimaatvraagstukken. Men maakt zich zorgen over de toekomst van komende generaties, omdat Duitsland weinig natuurlijke bronnen heeft en men fossiele brandstoffen en kernenergie als belastend voor milieu en omgeving beschouwt. Geen enkele politicus haalt het in Duitsland in zijn hoofd deze thema’s te bagatelliseren. In Nederland kan een politicus die zich niet al te druk maakt om duurzaamheid, goed overleven. Vaak (vaak ook niet, trouwens) kost duurzaamheid op korte termijn extra geld, en dat valt bij de burger minder goed in de smaak. Men maakt zich misschien in Nederland minder zorgen over de toekomst. Het devies lijkt: kolen, olie, gas, kernenergie gaan toch prima. De rivieren en de wind voeren de rookgassen en afvalstoffen wel af naar zee of naar het oosten”.   

 Hoe wordt in Duitsland tegen het Nederlandse energiebeleid aangekeken? 
 “Ik denk niet dat Nederland voldoende opvalt om daar in Duitsland een mening over te hebben. Men ziet het als een laagliggende delta met een grote gasbel, een transportweg voor brandstoffen voor Duitsland. Men ziet het ook als een land waar met veel energie tomaten en komkommers worden geteeld, terwijl dat net zo goed, of beter, in mediterrane landen kan. Men verwacht dat Nederland, dat op het gebied van de staatsfinanciën nauw met Duitsland samenwerkt, op energiegebied ook wel net zo verstandig is.
Men vindt overigens de rol van de Nederlandse staatsbedrijven TenneT en Gasunie in de Duitse infrastructuur prettig, aangezien de Nederlandse Staat daarmee de belangrijkste hete kolen uit het vuur haalt: de moeizame uitbreidingen van transportverbindingen.”    

We durven in Nederland niet over te gaan op een feed-in-systeem à la Duitsland, omdat de overheid hier bang is dat de kosten onbeheersbaar zijn. Waarom nam Duitsland wel die stap, en Nederland niet?
“Het Duitse feed-in-systeem is heel elegant, omdat de stimulering van duurzame energie niet door de Staat, maar door de gebruikers van de netten wordt betaald. Natuurlijk werkt dat slechts in de aanloopfase goed, aangezien het zich voor je het weet tot een verslavingsmiddel voor de duurzame energiebranche ontwikkelt. In Duitsland wordt feed-in daarom geleidelijk tot een dynamisch marktmechanisme omgevormd. In Nederland heeft men decennialang een track record van trial en error met stimuleringssystemen opgebouwd. Ik zie helaas weinig resultaat van de vele ‘learnings’.”

 We zijn in NL benauwd dat meer duurzame energie de stroomprijzen verhoogt. Wat zijn de ervaringen in Duitsland? En hoe stelt de energie-intensieve industrie zich op? 
Uiteraard is ook in Duitsland niemand blij met  oplopende premies voor duurzaamheid. Van tijd tot tijd breekt verontwaardiging uit. Toch zie ik steeds dat dat weer opgevangen wordt. Om echt gefundeerde uitspraken te doen moet de verdeling van de lasten en ok de resultaten worden bekeken. Met name de kleinverbruikers betalen de rekening.  In Duitsland wordt de energie-intensieve industrie relatief ontzien. Het is nog niet zo duidelijk hoe snel duurzame energie trekpaard gaat worden. Men verwacht daarom dat ook de energiekosten van de energie-intensieve industrie in de komende jaren disproportioneel gaan stijgen. Daar begint de industrie zich grote zorgen over te maken. “  

In Nederland komt er af en toe een geluid van de duurzame-energiesceptici, zoals de Groene Rekenkamer, die met onjuiste rekensommen twijfel zaaien over de wenselijkheid van duurzame energie. Is dat in Duitsland ook het geval? En hoe wordt daarop gereageerd? 
 “Ook in Duitsland verschijnen van tijd tot tijd kritische rapporten uit verschillende hoeken binnen de overheid en vanuit de industrie en samenleving. Het lijkt me alleen maar goed en noodzakelijk dat men kritisch blijft. Er is altijd kaf onder het koren. Niet alles wat duurzaam genoemd wordt heeft ook werkelijk een toegevoegde waarde. Ook is het noodzakelijk zo snel mogelijk het kostennivo van duurzame energie naar het nivo van niet-duurzame energie te brengen (of andersom).  Artikelen in de media bevestigen echter steeds weer, dat de Duitse bevolking en, dus ook de politiek, doorziet dat niet-duurzame energie wellicht ‘goedkoop‘ is, doch op den duur ‘duurkoop‘ kan blijken te zijn. Men trapt daar dus niet zomaar in."    

Gezien de ervaringen in Duitsland, wat zou uw advies aan het nieuwe kabinet-in-de-maak zijn? 
“Mijn advies is: ga eens praten met de oosterburen. Wellicht is een bundeling van activiteiten en beleid op energiegebied net zo effectief als op het gebied van staatsfinanciën. Zo kunnen de grote thema’s energie-efficiëntie, lokale energieopwekking en de ontginning van de grote duurzame bronnen in de Noordzee en de Sahara en ook de uitbreiding van de transportnetten gezamenlijk binnen Europa worden opgepakt. Als Nederland dat handig aanpakt, zal ook de industrie daar de vruchten van plukken. Duitsland kan het ook niet alleen.” 

Jan Paul van Soest

dinsdag 11 september 2012

Duurzame energie: Duitsland–Nederland 2-0 bij rust, maar nog steeds kansen


Duitse duurzame energie zorgt er voor dat Nederlandse centrales stil komen te liggen, meldden diverse kranten deze zomer. Duitsland is ons nu dus niet alleen met voetbal, maar ook met elektriciteit de baas. Kunnen we met voetbal nog afdruipen, de bondscoach vervangen en opnieuw beginnen, in de energiewedstrijd kost een koerswijziging meer tijd. En daarom moeten we daar nu mee beginnen. Maar kansen zijn er nog steeds.
Door Bart Ummels en Jan Paul van Soest
De Duitsers hebben jarenlang stevig geïnvesteerd in de verduurzaming van hun energiehuishouding. Dat kostte extra geld, dat door alle stroomconsumenten werd opgebracht, maar dat begint zich nu uit te betalen. Het interessante van hernieuwbare bronnen als zon en wind is namelijk dat het neerzetten van het productievermogen geld kost, maar dat de stroomkosten (preciezer gezegd: de marginale kosten) bijna nul zijn. Er is dan immers geen brandstof nodig om elektriciteit te maken. Dat betekent dat als het waait en/of als de zon schijnt, duurzame energie veruit de goedkoopste aanbieder is op de (internationale) elektriciteitsmarkt. Duitse zon en wind drukken inmiddels andere centrales ‘uit de markt’  en verlagen de elektriciteitsprijzen – nu ook in Nederland. Dat lijkt leuk, maar op de lange termijn zit Nederland vast met een duur, inflexibel systeem uit een fossiel tijdperk.
De consequenties van het consistente Duitse beleid zijn nadelig gebleken voor de Nederlandse energiebedrijven. Zij hebben investeringen gedaan in moderne kolen- en gascentrales, maar die kunnen minder draaien dan gepland met de komst van veel meer duurzame stroom. Door minder draaiuren, tegen lagere prijzen, zijn kolen- en gascentrales minder rendabel dan vooraf werd geraamd. Opvallend is dat (zeker bij de huidige lage CO2-prijzen) relatief zuinige en schone gascentrales eerder uit de vaart gaan dan kolencentrales, waardoor duurzame energie minder CO2bespaart dan mogelijk.
Uitgelezen kansen
Nederland verzuimt al jaren om een behoorlijk duurzame-energiebeleid te voeren zoals Duitsland. Het Duitse model zou te duur zijn,  de rol van de overheid zou beperkt moeten blijven, de technologie zou niet voldoende zijn ontwikkeld. Door onze afwachtende houding worden we nu overvallen door een nieuwe, duurzame werkelijkheid: windenergie en zonne-energie sind da. Er is geen excuus meer: we hebben een duurzamere energiehuishouding nodig om weer te kunnen concurreren in een internationale elektriciteitsmarkt.
Er is ook goed nieuws. Duurzaamheid biedt uitgelezen kansen voor Nederland: het wisselende aanbod van steeds meer duurzame energie moet worden ingepast in het elektriciteitssysteem. Dat kan vooral goed met snel regelbare gascentrales. Bij de huidige lage CO2-prijzen van enkele Euro’s per ton is het zelfs aantrekkelijker met kolencentrales te blijven doorproduceren als het waait en de zon schijnt, maar bij hogere CO2-prijzen worden gascentrales weer economischer, en kunnen ze doen waar ze goed in zijn: snel opvangen van pieken en dalen in vraag en (hernieuwbaar) aanbod. Nederland kan dan ouderwets zijn geld verdienen als handelsnatie, als ‘balanceerland’ van Noordwest Europa. Maar dat doen we niet alleen door voor te sorteren op flexibele, op gas gebaseerde elektriciteitsproductie. Dat doen we vooral door zelf het initiatief te nemen tot een duurzame energiehuishouding, en onze eigen concurrentiepositie veilig te stellen voor de lange termijn. Door langjarige doelstellingen vast te leggen voor duurzame elektriciteit. Door vast te houden aan onze beloften in Europa. En door achter windenergie te gaan staan: want het waait in Nederland aanzienlijk harder dan in Duitsland.
Dr. Ir. Bart Ummels (directeur, BMO Offshore, meetdiensten voor windenergie op zee)
Ir. Jan Paul van Soest (partner, De Gemeynt coöperatie,  advies en idee-ontwikkeling voor duurzaamheid)

vrijdag 31 augustus 2012

Slordig denken over windenergie geeft onjuiste conclusies


Windpark Amalia op de Noordzee: wel degelijk een bijdrage aan brandstofbesparing en CO2-reductie.
De brandstofbesparing door windenergie is veel lager dan iedereen denkt, berichtten recent verschillende blogs. Tweede-Kamerlid René Leegte (VVD) bepleitte een nader onderzoek, en stelde vragen aan minister Verhagen van El&I. De berichten zijn gebaseerd op een notitie ‘Brandstofbesparing bij de Nederlandse elektriciteitsvoorziening’ van dr. Cees le Pair, die al eens eerder een vergelijkbare analyse maakte. Men kan van mening verschillen of windmolens mooi of lelijk zijn, maar de brandstofbesparing (en daarmee de CO2-reductie) door wind is geen mening: Die is gewoon uit te rekenen .

Door Bart Ummels en Jan Paul van Soest

Dat is dan ook gebeurd. Meerdere malen. Onder meer door een van ondergetekenden in zijnproefschrift Wind Integration (2009). Afstudeerhoogleraar prof. Wil Kling werkte destijds deels bij TenneT, het landelijk netbedrijf dat het hoogspanningsnet beheert en precies weet hoe het elektriciteitssysteem werkt. Andere rekensommen zijn gemaakt door Kema, in 2010, op verzoek van het ministerie van Economische Zaken. Het door René Leegte gevraagde onafhankelijke onderzoek is er dus al. Er zijn ook tal van internationale studies; net verscheen bijvoorbeeld eenanalyse van het Insitute for Public Policy Reseach in het VK. Al die studies komen tot geheel andere getallen dan die van Cees le Pair: de brandstofbesparing en de CO2-reductie komen in alle studies veel hoger uit.

zondag 26 februari 2012

Misleiding in een witte doktersjas


De Amerikaanse visarend, symbool van de VS;
volgens de directeur wetenschap van het
Heartland Institute zou er geen enkel bewijs zijn
dat DDT de visarend schaadde.
De wetenschap beweert anders. 
De Amerikaanse denktank Heartland Institute, recent volop in het nieuws in verband met zijn klimaatscepsis-strategie, strooit net zo gemakkelijk desinformatie rond over het klimaat als over roken en gezondheid, of de invloed van DDT op de vogelstand. Het instituut vervormt de wetenschap probleemloos als dat ideologie of belangen dient.

Financiering en werkwijze van een van de meest opmerkelijke Amerikaanse denktanks, het Heartland Institute, zijn recent in de belangstelling komen te staan door openbaarmaking van een aantal – overigens wederrechtelijk verkregen - interne documenten. De authenticiteit van een van die die documenten, het 2012 Climate Strategy Memo wordt nu door het Heartland Institute betwist. De discussies gaan nu goeddeels over de wijze waarop de documenten zijn verkregen, die inderdaad niet door de beugel kan. Maar de discussies hierover leiden ook af van de kern van de kwestie, namelijk de werkwijze van instituten als het Heartland Institute: twijfel zaaien over de stand van de wetenschap, door hele leugens, halve waarheden en irrelevante feiten rond te strooien.

Om te constateren dat het Heartland Institute allesbehalve een wetenschappelijk instituut is, maar een als expertisecentrum vermomde lobby-organisatie, zijn de recent ontvreemde documenten helemaal niet eens nodig. De producten (rapporten, opinieartikelen, lezingen enzovoorts) zijn gemakkelijk te vinden en op hun waarheidsgehalte te controleren door ze in het licht van publicaties in wetenschappelijke rapporten en tijdschriften te bezien.
Het Heartland Institute is volgens de Nederlandse klimaatscepticus Hans Labohm “uitgegroeid tot een soort Mekka voor klimaatsceptici”. Het instituut probeert echter niet alleen de klimaatwetenschap te ondermijnen, maar ook andere wetenschapsgebieden die mogelijk tot overheidsingrepen zouden kunnen leiden (of zelfs al hebben geleid). Vooral die wetenschapsgebieden moeten het ontgelden die de belangen kunnen schaden van de financiers van het Instituut, of die louter op ideologische gronden (de markt moet worden bevrijd van elke vorm van overheidsregulering) worden afgewezen.

DDT en de zeearend
In een recent interview zegt de president van het Heartland, Joe Bast, dat het idee van door de mens veroorzaakte klimaatverandering binnenkort geschiedenis zal zijn, net zoals een hele reeks van milieu-issues, zoals de gedachte dat DDT dunnere eierschalen van vogels heeft veroorzaakt. Zoals bij de Amerikaanse zeearend (bald eagle), de nationale vogel van de VS.
Dat wekte mijn belangstelling. Toen ik in Wageningen studeerde volgde ik toxicologiecolleges bij prof. Jan Koeman, een van de grondleggers van de toxicologie in Nederland. Koeman heeft destijds een belangrijke rol gespeeld bij het ontrafelen van het mechanisme waarlangs pesticiden als DDT en dieldrin de voortplanting van roofvogels in gevaar brachten. Inderdaad, wist ik me te herinneren, via de invloed op de dikte van eierschalen. De verbanden tussen roofvogelstand en het gebruik van deze categorie pesticiden, organochloorverbindingen, was zonneklaar, en ook werking ervan werd opgehelderd. En omgekeerd: een verbod op die middelen leidde tot geleidelijk herstel van diverse roofvogelsoorten.

Zou dat nou allemaal niet waar zijn? Zou Joe Bast, een niet-afgestudeerde econoom, Universiteit van Chicago, het gelijk aan zijn zijde hebben en mijn voormalige hoogleraar toxicologie niet? Het zal toch niet waar zijn?
Ik ga op onderzoek uit, sceptisch als ik van nature ben. De uitspraak van Bast over DDT leidt naar een artikel van de Science Director van het Heartland, Jay H. Lehr. Hij schrijft: “There is no scientific evidence that DDT had any negative impact on our national bird. To the contrary, DDT's elimination of disease-causing vermin helped virtually all bird populations, which is well documented by the National Audubon Society.” Tjonge, het is zelfs omgekeerd, volgens Lehr: omdat DDT succesvol ziekteveroorzakend ongedierte (vermin) bestreed, konden de vogelpopulaties floreren. En de statige natuurbeschermingsorganisatie Audubon ondersteunt dat. 

Ongedierte
Op naar de annalen van de Audubon Society. Zeker, er is wat te vinden over DDT, vermin, en roofvogels zoals de zeearend. Maar het is toch een tikkie anders dan Lehr van het Heartland Institute schrijft. Audubon Magazine gebruikt inderdaad het woord vermin: “Considering all the celebration of the bald eagle’s recovery, it’s hard to believe that a generation ago they were hunted and killed like vermin”. Tja, dat is wel wat anders dan dat DDT het ongedierte bestreed waardoor de arend kon opveren. Elders schrijft de Audubon Society: “Bald eagle populations declined dramatically in the last century, attributed mostly to the accumulation of the pesticide DDT in fish, a staple of the eagle's diet. The pesticides gradually poisoned females, causing them to produce thinly-shelled eggs that broke easily, preventing the embryos from growing. (….) Strong federal and state protection and the banning of DDT brought the bird back from the brink”.
Kijk, daar herken ik de colleges van Jan Koeman weer in, gebaseerd op de honderden artikelen in de wetenschappelijke literatuur over de relatie tussen organochloorverbindingen en de achteruitgang van roofvogels die iedereen gemakkelijk via google scholar kan vinden.
Het beeld is al snel duidelijk: de Heartland Institute Science Director Jay H. Lehr schroomt niet regelrechte nonsens over de relatie tussen DDT en roofvogels te verspreiden, hij deinst er ook niet voor terug bronnen als ondersteuning van zijn bewering op te voeren die er aantoonbaar andere opvattingen op nahouden. En zijn directeur, Joe Bast, roept het Lehr kritiekloos na.

Witte doktersjas
De werkwijze van Heartland is simpel maar doeltreffend: twijfel zaaien door wetenschappelijk werk te ondermijnen, verwrongen te presenteren, of met droge ogen precies het tegenovergestelde beweren als wat de wetenschap ons leert. En dat alles met de witte doktersjas aan van expert, wetenschapper, deskundige.
Eerder speelden ‘experts’ verbonden aan het Heartland Institute een belangrijke rol bij het ondermijnen van de wetenschap die de verbanden tussen roken en gezondheidsschade blootlegde. Dat is allemaal goed gedocumenteerd, bijvoorbeeld in de enorme verzameling documenten die de tabaksindustrie moest publiceren, en geanalyseerd in boeken als Doubt is Their Product van David Michaels, Merchantsof Doubt van Naomi Oreskes en Erik Conway en tal van andere publicaties.
De werkwijzen en strategieën van een veelheid van twijfelzaaiende denktanks, front-groups en echokamers zijn reeds doorgrond, zonder dat de recente Heartland-documenten beschikbaar waren. Strategieën, tactieken en financiering van een netwerk aan denktanks worden steeds meer geanalyseerd en beschreven, ook in peer-reviewed wetenschappelijke tijdschriften, zie o.a. Dunlap & McCright, Climate Ethics project, en Jacques, Dunlap & Freeman

Schoffel de wetenschap eronder
Is het analyseren en documenteren van dergelijke praktijken ‘zwart maken van sceptici’, zoals me de laatste door enkele Nederlandse sceptici wordt verweten? Dacht het niet; het is gewoon gezonde scepsis om én de argumenten op hun merites te beoordelen, én om te analyseren waaróm systematisch gemankeerde argumenten worden rondgestrooid.  Dat zouden meer sceptici moeten doen.
Dan komen wel heldere conclusies tevoorschijn: instituten als het Heartland Institute zijn niet uit op waarheidsvinding en wetenschap, het zijn lobbybureaus die zich om hun boodschap geloofwaardiger te laten lijken uitdossen als wetenschappers. En die dankzij die vermomming aanspraak maken op belastingaftrek - dat zou menig public affairs-bureau ook wel willen. 
Of het nu gaat om roken, DDT of klimaatverandering, de werkwijze is dezelfde: schoffel de wetenschap eronder, om te voorkomen dat ook maar iemand op het idee komt dat er wel eens maatregelen nodig zouden kunnen zijn.
Een blik op de missie van het Heartland Institute zou eigenlijk al voldoende zijn om die conclusie te trekken: “The mission of The Heartland Institute is to discover, develop, and promote free-market solutions to social and economic problems”. Niks onderzoek, niks wetenschap, een Ideologie moet worden bevorderd. Koste wat kost. Desnoods ten koste van de waarheid.

Jan Paul van Soest


maandag 30 januari 2012

Een rechtsfilosoof als klimaatsofist

Rechtsfilosoof, historicus en columnist Thierry Baudet schreef vrijdag 27 januari een column Dood door de Broeikas (hier te vinden). Kennelijk geïnspireerd door het boek De Staat van het Klimaat van wetenschapsjournalist Marcel Crok brengt Baudet een aantal 'sceptische' argumenten die echter in de wetenschap zelf al lang als half waar of geheel onjuist zijn bestempeld. Een aantal klimaatwetenschappers reageerde onmiddellijk. Hun reactie volgt hieronder en is ook op het blog van Ernst Schrama te vinden. 
Naar de motieven van Baudet om een mening over klimaat belangrijker te vinden dan wat de  klimaatwetenschap zegt kan men gissen. In de praktijk van het klimaatsofisme komen verschillende motieven voor, soms meerdere tegelijk. De belangrijkste zijn ideologie, lobbyisme, hobbyisme en querulantisme. Ideologie lijkt te meest voorkomende: de wetenschappelijke klimaatkennis past niet bij een gewenst wereldbeeld, en wordt om die reden niet geloofd. 
Vrijemarktideologie is voorbeeld, zie het essay Klompen in de Machinerie, maar ook een conservatief-Christelijke levensovertuiging wil een zuivere blik op de klimaatkennis nogal eens vertroebelen. Klimaatwetenschap ontkennen of verdraaien om belangen te dienen, lobbyisme, is een tweede motief. De lobbyist heeft niet zelden ook een marktideologische bril, zo laat het meesterwerk Merchants of Doubt van Naomi Oreskes en Erik Conway zien. 
Dan zijn er de querulanten, die door de reguliere klimaatkennis aan te vallen net een tikkie meer aandacht in de media en de blogosfeer krijgen dan wanneer ze de mainstream-kennis zouden volgen. 
Is het met de eerste drie categorieën moeilijk (maar wel altijd noodzakelijk) discussiëren omdat ze er een geheel andere agenda op nahouden dan de agenda van kennisvergadering en waarheidsvinding, dat geldt niet voor de vierde en laatste categorie, de hobbyisten. De term hobbyisten kan gemakkelijk negatief worden geduid, maar dat is niet de bedoeling: het gaat om serieuze personen die, net als amateur-sterrenkundigen, uit pure nieuwsgierigheid en interesse in de klimaatwetenschap gedoken zijn en over hun bevindingen willen discussiëren. Het Franse woord amateur (letterlijk: liefhebber) geeft de positieve klank beter aan dan hobbyist. Het zal niet de eerste keer zijn dat een deskundig hobbyist de reguliere wetenschap verrijkt. 
Uit zijn column wordt duidelijk dat Baudet oppervlakkig wat 'sceptische' argumenten rooft die toevallig in zijn kraam te pas komen. Zijn motief lijkt daarmee vooral ideologisch: de klimaatwetenschap zou wel eens kunnen leiden tot beleidsmaatregelen die niet bij zijn wereldbeeld passen, daarom kán, nee mág de klimaatwetenschap het niet bij het rechte eind hebben. 
Enfin, toe te juichen is dat door zijn column Baudet de aandacht weer eens op het klimaatissue vestigt. Dat hij als ideoloog begint, allez, het moet ergens beginnen. Wellicht is deze eerste stap een aanmoediging voor hem zich verder tot een echte klimaathobbyist te ontwikkelen. 


Jan Paul van Soest



Hopelijk weet columnist Thierry Baudet meer van rechtsfilosofie dan van klimaat


Wij zouden ons als natuurwetenschappers wel een paar keer bedenken voor we in NRC een artikel over rechtsfilosofie zouden schrijven. Dat is ons vak niet. Maar rechtsfilosoof Thierry Baudet ziet er geen been in over klimaatwetenschap te schrijven (NRC 27 januari). Zijn gebrek aan kennis is echter pijnlijk.  Hij herkauwt diverse ‘tegenargumenten’ die door de wetenschap al lang zijn weerlegd. Hij baseert zich liever op het boek De Staat van het klimaat van journalist Marcel Crok dan op duizenden wetenschappelijke publicaties en tientallen verklaringen van alle wetenschapsacademies wereldwijd, en van alle relevante wetenschappelijke beroepsverenigingen. 

De middeleeuwse warme periode was inderdaad warm, maar niet wereldwijd, en bovendien niet zo warm als nu. Het afgelopen decennium is onbetwist het warmste sinds 2000 jaar. Er zou in de middeleeuwen wijnbouw zijn in Engeland. Dus? Nu is dat weer het geval, ook in Nederland, en zelfs in Noorwegen wordt met wijnbouw begonnen.  Baudet’s argument snijdt geen hout
De opwarming van nu zou komen doordat we uit de kleine ijstijd komen. Tja. Alle klimaatveranderingen uit het verleden hebben oorzaken, en die worden uitvoerig bestudeerd. De kleine ijstijd werd waarschijnlijk veroorzaakt door een langdurig zonneminimum en wellicht ook door verhoogde vulkanische activiteit. De huidige opwarming is alleen te verklaren door de toename van broeikasgassen, vooral kooldioxide. Deze toename is door mensen bewerkstelligd. Andere mogelijke  oorzaken, zoals de zon en natuurlijke variaties worden permanent onderzocht, maar hun rol bij de huidige opwarming blijkt steeds nihil tot bescheiden. De hedendaagse temperatuurstijging verloopt wellicht sneller dan ooit in het verleden het geval is geweest, in ieder geval veel sneller bijvoorbeeld dan de overgang van een ijstijd naar een gematigd klimaat.
De opwarming is, in tegenstelling tot wat Baudet beweert, geenszins gestagneerd in de afgelopen 10 jaar. Er zijn natuurlijke variaties, vooral door oceaanbewegingen, maar de onderliggende trend van opwarming, ongeveer 0,18 graden per 10 jaar, is onmiskenbaar. Wat Baudet doet is kort na hoogwater langs de vloedlijn lopen om uit die waarneming te concluderen dat de zeespiegel daalt.

Opinies kunnen verschillen over vragen als: welke risico’s willen we als samenleving nemen? Wegen de inspanningen om klimaatverandering tegen te gaan op tegen de kosten? Kan het geld beter anders worden besteed? Een rechtsfilosofische beschouwing over dergelijke kwesties zou een welkome aanvulling op het debat zijn. Daarin kan Baudet dan zijn vakkennis kwijt, in plaats van onjuistheden te debiteren over de feiten van een wetenschapsdomein waarvan hij overduidelijk geen kaas heeft gegeten. Wellicht is het een idee een inleidende cursus klimaatverandering te volgen alvorens dit soort stukken te schrijven.

Dr. Ir. Ernst Schrama, Technische Universiteit Delft
Dr. Roderik van de Wal, Universiteit van Utrecht
Dr. Jan Wuite, Universiteit Luxemburg
Prof. Dr. Ir. Pier Vellinga, Universiteit Wageningen,
Dr. Bart Verheggen, Planbureau voor de leefomgeving.