Steven de Bie
Jan Paul van Soest
Het uitgangspunt van de welles-nietesdiscussie is verkeerd. De hoeveelheid zwijnen die op de Veluwe gewenst of acceptabel is, is geen biologisch vraagstuk wat velen denken, maar een maatschappelijk en emotioneel probleem. De stelling dat er “te veel zwijnen op de Veluwe” zijn, is net zo’n onzin als de stelling dat er te veel mensen op de Veluwe zijn. “Te veel zwijnen” betekent in wezen: te veel contact tussen mens en zwijn waarbij overlast en risico’s optreden. Waar het dan om gaat is de overlast en risico’s die de zwijnen voor mensen opleveren zoveel mogelijk te beperken, en binnen die randvoorwaarde de zwijnenstand zoveel mogelijk een natuurlijke ontwikkeling te laten doormaken. Zo’n uitgangspunt geeft ruimte voor nieuwe benaderingen, en voor een beleid van maatwerk.
Er zijn twee peilers waarop een genuanceerd beleid voor de Veluwe en de zwijnen op kan rusten.
Het eerste uitgangspunt is in feite al jaren breed geaccepteerd: de wens om de Veluwe natuurlijker te maken. Dat betekent dat tussenrasters worden weggehaald, dat wordt gestreefd naar grotere aaneengesloten gebieden, dat er meer ruimte komt voor natuurlijke processen, waaronder een meer natuurlijke regulatie van aantallen dieren. Niet de mens bepaalt dan hoeveel zwijnen er op de Veluwe mogen of kunnen zijn, maar de hoeveelheid eikeltjes, beukennootjes en ander voedsel, de beschikbaarheid water, en ziektekiemen bepalen de zwijnenstand. Het aantal zwijnen dat op een bepaald moment de Veluwe bevolkt is een uitkomst van een (natuurlijk) proces, geen doel of zelfs twistpunt.
Het tweede uitgangspunt is in wezen ook onweersproken: de Veluwe is er óók voor de mens. Nederlands grootste natuurgebied (met de Waddenzee) is een toeristische en dus ook economische attractie van betekenis. Mensen genieten van de natuur, en de vraag is of dat kan zonder dat diezelfde natuur de mensen het leven moeilijk maakt. Om dat laatste te bevorderen is flankerend beleid geformuleerd: afsluiten van bepaalde binnenwegen of instellen van snelheidsbeperking, verplaatsen van bebouwing zoals campings naar de randen van de Veluwe, en dergelijke. Mensen zijn en blijven welkom, maar niet altijd, niet overal en soms met beperkingen.
Samengevat: primaat voor de natuur, tenzij er onaanvaardbare overlast voor de mens ontstaat.
Probleem is nu dat er wél veel werk is gemaakt van het natuurlijker maken van de Veluwe, terwijl er nog onvoldoende flankerend beleid is ingezet. Het resultaat is dat door de toename aan beschikbare terreinvariatie het aantal zwijnen sterk is toegenomen, mede geholpen door enkele goede mastjaren. Dat resulteert nu in een situatie waarbij het aantal contacten tussen mens en zwijnen sterk is toegenomen, zoals een toenemend aantal bijna-ongelukken, en omgewoelde bermen en grasvelden en andere overlast. De conclusie is dan gemakkelijk: er zijn te veel zwijnen! Ten onrechte: er zijn niet teveel zwijnen, maar de schade en de overlast is kennelijk onacceptabel groot. De oplossing is dan ook niet in eerste instantie het aantal zwijnen toch maar weer door menselijke ingrepen (jacht) te reguleren, maar om maatregelen te nemen die de schade, de overlast en de risico’s beperken tot een aanvaardbaar niveau. Dan moet de samenleving, lees de politiek, wel helder aangeven wat ‘aanvaardbaar’ is. Het gaat immers om een maatschappelijke, politieke afweging, niet om een biologische. Betekent dit dat nooit een ongeluk mag plaatsvinden, of dat de kans op ongelukken met een bepaalde waarschijnlijkheid (zoals nu bij herten) wordt geaccepteerd? Mag er geen enkele berm of grasveld worden omgewoeld, of juist wel en hoeveel dan wel? Alleen een goede dialoog tussen alle betrokken partijen kan deze criteria voor risico’s en schade opleveren. Zo’n dialoog is de beste garantie voor breed gedragen oplossingen. Dat is geen utopie, zoals vergelijkbare vormen van dialoog over aanleg van de tweede Maasvlakte en over de Waddenzee (gaswinning, schelpdiervisserij) hebben aangetoond.
Met alleen acceptatiecriteria zijn we er niet. Er zijn ook maatregelen nodig om de risico’s binnen die afgesproken grenzen te houden. Daarvoor bestaan vele mogelijkheden,. Ze lopen uiteen van het instellen van kerngebieden voor zwijnen zonder jacht, via zones waar aantallen door jacht lager moeten worden gehouden vanwege de risico- en schade-inschattingen, tot wegen echt afsluiten, snelheidbeperkende maatregelen treffen, rasters aanbrengen waar geen enkel risico kan worden genomen, en niet in de laatste plaats het opzetten van een adequate regeling voor vergoeding van schade in geval die optreedt. Op basis van de acceptatiecriteria kan een goed doortimmerd plan worden opgesteld waarmee de schade en overlast ook echt kan worden beperkt. Als er als onderdeel van zo’n plan ook jacht wordt toegestaan waar dat echt nodig is, dan hebben wij daar geen moeite mee. Omgekeerd geldt dan dat bijvoeren van de zwijnen of water geven ten behoeve van de jacht dan ook niet meer in deze visie past, ook niet als de zwijnenstand erg laag is of de sterfte hoog.
Het is nodig dat een beleid op basis van bovenstaande visie wordt uitwerkt, en in de maatschappelijke en politieke discussie wordt gebracht. Deze wordt nu teveel gekleurd door emoties, en te weinig door kennis en inzicht.
Prof. Dr. S. de Bie is buitengewoon hoogleraar Duurzaam gebruik van Levende Hulpbronnen, Wageningen Universiteit, ir. J.P. van Soest is directeur van Advies voor Duurzaamheid, Klarenbeek