De komst van megastallen in het landelijk gebied roept veel emoties en verzet op, en is aanleiding voor polarisatie. Onder meer Wakker Dier, Milieudefensie en het Burgerinitiatief Megastallen-néé laten van zich horen.
Is de discussie in enkele factoren ‘te ontbinden’? Er zijn immers onderliggende problemen die lijken te culmineren in een welles-nietes-discussie over de megastallen.
1. Dierenwelzijn: gaat dierenwelzijn er bij introductie van megastallen er op vooruit of op achteruit? Mijn vermoeden is dat de megastallen een verbetering zouden kúnnen betekenen, mede omdat bij grootschaligheid ook meer financiële mogelijkheden ontstaan voor investeren in dierenwelzijn. Ik vermoed echter ook dat de publieke perceptie anders is. Het zou echter wel aannemelijk moeten worden gemaakt dat de mogelijke verbeteringen ook echt worden gerealiseerd. Het is dan ook van belang dat juist de overheid regelt dat een deel van de financiële ruimte die door de schaalvergroting ontstaat ook daadwerkelijk voor verbetering van dierenwelzijn wordt benut.
Wat betreft de diergezondheid is het beeld overigens nog niet zo helder: er kunnen plussen zowel als minnen zijn.
2. Emissies naar het milieu. Vergelijkbare opmerkingen gelden als onder 1: een meer industriële benadering geeft in beginsel ruimte voor allerlei emissiebeperkende maatregelen (investeringen). De perceptie zou ook hier een omgekeerde kunnen zijn. En ook hier geldt: de milieu-investeringen moeten wel worden geregeld of afgesproken, de markt zal ze bij de huidige condities niet spontaan doen.
3. ‘Voetafdruk’: de sector gebruikt veel inputs, waaronder krachtvoer, die stroomopwaarts in de keten bijvoorbeeld in Brazilië (sojateelt) tot grote problemen leiden. De angst lijkt dat verdere industrialisatie van de sector tot nog meer externe inputs leidt. Het lijkt me de vraag of dat inderdaad het geval is; ik zie op voorhand geen reden om aan te nemen dat de inzet van krachtvoer hoger wordt als er meer varkens per bedrijf worden gehouden. De totale Nederlandse inzet van externe inputs hangt primair af van de vraag naar varkensvlees, en niet zozeer van de aantallen varkens per stal. Maar de perceptie is vermoedelijk anders.
4. Mest/mineralenoverschot: de keerzijde van de inputs is dat in ons land mineralen als stikstof en fosfor ophopen: vermesting. Analoog aan het vorige punt is de angst dat meer industrialisatie ook meer vermesting betekent. Of de werkelijkheid met deze perceptie overeenkomt is de vraag.
5. Transportbewegingen: concentratie leidt naar verwachting tot meer transportbewegingen ter plekke. Dat is meer een verdelings- dan een absolute kwestie (bij gelijkblijvende vraag naar varkensvlees): elders ontstaan dan minder transporten. De toename van transport op locatie versterkt uiteraard wel het NIMBY-effect: not in my backyard. De vraag is wel of extra transportbewegingen rondom een megastal wel passen bij het karakter van het agrarisch gebied. Ruimte voor megastallen op industrieterreinen ligt dan meer voor de hand. Zie ook hieronder, bij landschap.
6. Landschap: de megastallen worden als verstoring van het landschap gezien. Vooral als de stallen als ‘varkensflats’ worden betiteld ontstaat dit beeld: flats in het buitengebied, en dan nog wel voor varkens, dat nooit! Eisen aan landschappelijke inpassing zouden mogelijk aan de bezwaren tegemoet moeten kunnen komen. Maar misschien is het logischer bedrijven met meer dan x dieren of stallen van meer dan y meter hoog per definitie als industriële en niet als agrarische bedrijvigheid te zien, met als consequentie dat vestiging op bedrijventerreinen moet plaatsvinden in plaats van in het landelijk gebied. Ook voor de transportbewegingen is dat beter.
Opmerkelijk is dat landschap nu het belangrijkste issue in het debat lijkt te worden, wat het gelet op de andere thema’s in wezen niet is.
Op elk van bovenstaande thema’s zijn stappen nodig: beleidsmaatregelen, afspraken, onderzoek, randvoorwaarden, regelgeving etc., maar er is ook meer aan de hand dan de noodzaak van maatregelen.
Vervreemd geraakt
Zichtbare stappen naar oplossingen op elk van de thema’s zullen wellicht de acceptatie van megastallen vergroten, maar vermoedelijk verstomt die discussie toch niet. Dat heeft te maken met de achterliggende maatschappelijke en emotionele aspecten van het debat. Een sociaal-psycholoog heeft hier wellicht meer inzichten te bieden dan ondergetekende, milieukundige, maar als ik een hypothese zou mogen formuleren zou deze als volgt luiden.
De consument is vervreemd geraakt van de productie van het eigen voedsel, dat wordt gezien als afkomstig van ‘de markt’ en ‘de winkel’. Wat zich daarvóór afspeelt ziet de consument niet, en wat meer is: wil hij of zij ook niet zien, zeker als het dierlijke productie betreft. Intensieve veehouderij is goeddeels onzichtbaar voor de stedeling, ook als hij in het landelijk gebied recreëert. De komst van grote stallen confronteert de consument met een ontwikkeling die hij liever niet onder ogen wil zien, omdat hij er uiteindelijk een medeverantwoordelijkheid voor draagt via de dagelijkse keuzes, waarvan hij overigens de consequenties niet wil accepteren. De consument wil zich warmen aan het pastorale beeld van de boer en zijn scharrelvarkens, de koeien in de wei, en een platteland waar het goed toeven is, maar is (behalve wanneer dit collectief wordt afgedwongen) niet bereid de bijbehorende prijs te betalen.
De zichtbare megastallen, en meer algemeen duidelijke tekenen van industrialisatie van de landbouw, verstoren de pastorale illusie, en confronteren de consument/burger met de eigen gespletenheid. De gemakkelijke oplossing is dan: in het geweer komen tegen de nieuwe ontwikkelingen, dat ontslaat hem of haar van de eigen verantwoordelijkheid.
Als dit beeld juist is, zijn oplossingen niet uitsluitend te zoeken in de technisch-economische hoek. Werken aan herstel van relaties tussen producent en consument op alle niveaus is de sleutel. Initiatieven in die richting groeien ook, zoals de maatschappelijke stages bij agrariërs, regionale initiatieven waarin consumenten (bijvoorbeeld via restaurants) nauwe contacten onderhouden met boeren in de regio, acties als adopteer een koe, campagnes als ‘een varken kan niet kiezen’, en zo meer. Het lijkt mij van belang dit soort initiatieven te versterken, zodat consumenten en producenten (en beleidsmakers op alle niveaus) weer een gezamenlijke verantwoordelijkheid gaan ervaren voor ontwikkelingen van landbouw, platteland, groene ruimte, landschap, dierenwelzijn, voedselkwaliteit én de prijzen en maatregelen die nodig zijn om alle wensen te realiseren. Dat is natuurlijk wel een kwestie van lange adem.
Een deel van de benodigde oplossingen op de eerdergenoemde thema’s kan ook via beleidsmaatregelen als financiële prikkels, regelgeving, randvoorwaarden enzovoorts worden afgedwongen. Analyses van onder meer het Planbureau voor de Leefomgeving laten zien dat mensen in het algemeen bereid zijn dergelijke maatregelen te accepteren, als dat maar voor allen geldt, en men niet als individuele consument zich hoeft in te spannen terwijl de buren niet meedoen. Verbetering van de relaties tussen agrariër en consument kan het draagvlak voor verdergaande maatregelen nog versterken.
Het debat over de megastallen is een goede aanleiding om de discussie over de onderliggende thema’s en problemen te voeren. En als het daarnaast nog mogelijk is het debat over de megastallen te gebruiken om de benodigde beweging naar verbinding tussen producenten en consumenten en gedeelde verantwoordelijkheid in een hogere versnelling te brengen, dan kan er veel worden gewonnen.