Paul van Son, directeur Desertec in München, vergelijkt Duits en Nederlands energiebeleid
|
Paul van Son, directeur Desertec |
De ‘Nederlandse buitenlander’ ir. Paul van Son,
directeur van Desertec, zet zich vanuit zijn thuisbasis München in voor duurzame
energie uit de woestijn. Desertec is
een industrieel consortium om energie uit de woestijnen te ontwikkelen. Bij de
bekendmaking van de Duurzame 100 van dagblad Trouw bleek hij dit jaar gestegen
naar de 42e plaats. Een goede aanleiding hem naar zijn ervaringen in
Duitsland te vragen. Hoe kan het Nederlandse energiebeleid weer in de
top-zoveel komen?
Van Son werkte eerder onder meer bij Tennet
en Essent, en zou nu hij een paar jaar bij Desertec werkt, als geen ander de
vergelijking kunnen maken tussen het Nederlandse en Duitse energiebeleid. Maar
desgevraagd zegt Van Son: “Een vergelijking is niet goed mogelijk,
aangezien Duitsland een zeer nadrukkelijk energiebeleid heeft, terwijl ik
zoiets in Nederland niet bespeur. Als het bestaat, dan wordt het goed verborgen
gehouden. Je kunt moeilijk iets wat bestaat met iets wat niet of nauwelijks bekend
is vergelijken.”
Is te
verklaren dat Duitsland wel forse stappen naar een duurzame energievoorziening
zet en Nederland niet?
Paul van Son: “De Duitse burger is al vele
jaren heel sterk bezig met energie- en klimaatvraagstukken. Men maakt zich
zorgen over de toekomst van komende generaties, omdat Duitsland weinig natuurlijke
bronnen heeft en men fossiele brandstoffen en kernenergie als belastend voor
milieu en omgeving beschouwt. Geen enkele politicus haalt het in Duitsland in
zijn hoofd deze thema’s te bagatelliseren. In Nederland kan een politicus die
zich niet al te druk maakt om duurzaamheid, goed overleven. Vaak (vaak ook niet,
trouwens) kost duurzaamheid op korte termijn extra geld, en dat valt bij de
burger minder goed in de smaak. Men maakt zich misschien in Nederland minder
zorgen over de toekomst. Het devies lijkt: kolen, olie, gas, kernenergie gaan
toch prima. De rivieren en de wind voeren de rookgassen en afvalstoffen wel af
naar zee of naar het oosten”.
Hoe
wordt in Duitsland tegen het Nederlandse energiebeleid aangekeken?
“Ik
denk niet dat Nederland voldoende opvalt om daar in Duitsland een mening over
te hebben. Men ziet het als een laagliggende delta met een grote gasbel, een
transportweg voor brandstoffen voor Duitsland. Men ziet het ook als een land
waar met veel energie tomaten en komkommers worden geteeld, terwijl dat net zo
goed, of beter, in mediterrane landen kan. Men verwacht dat Nederland, dat op
het gebied van de staatsfinanciën nauw met Duitsland samenwerkt, op
energiegebied ook wel net zo verstandig is.
Men vindt
overigens de rol van de Nederlandse staatsbedrijven TenneT en Gasunie in de Duitse
infrastructuur prettig, aangezien de Nederlandse Staat daarmee de belangrijkste
hete kolen uit het vuur haalt: de moeizame uitbreidingen van
transportverbindingen.”
We durven
in Nederland niet over te gaan op een feed-in-systeem à la Duitsland, omdat de
overheid hier bang is dat de kosten onbeheersbaar zijn. Waarom nam Duitsland
wel die stap, en Nederland niet?
“Het Duitse
feed-in-systeem is heel elegant, omdat de stimulering van duurzame energie niet
door de Staat, maar door de gebruikers van de netten wordt betaald. Natuurlijk
werkt dat slechts in de aanloopfase goed, aangezien het zich voor je het weet tot
een verslavingsmiddel voor de duurzame energiebranche ontwikkelt. In Duitsland
wordt feed-in daarom geleidelijk tot een dynamisch marktmechanisme omgevormd. In
Nederland heeft men decennialang een track
record van trial en error met
stimuleringssystemen opgebouwd. Ik zie helaas weinig resultaat van de vele
‘learnings’.”
We
zijn in NL benauwd dat meer duurzame energie de stroomprijzen verhoogt. Wat
zijn de ervaringen in Duitsland? En hoe stelt de energie-intensieve industrie
zich op?
“Uiteraard
is ook in Duitsland niemand blij met oplopende premies voor duurzaamheid.
Van tijd tot tijd breekt verontwaardiging uit. Toch zie ik steeds dat dat weer
opgevangen wordt. Om echt gefundeerde uitspraken te doen moet de verdeling van
de lasten en ok de resultaten worden bekeken. Met name de kleinverbruikers
betalen de rekening. In Duitsland wordt de energie-intensieve industrie
relatief ontzien. Het is nog niet zo duidelijk hoe snel duurzame energie
trekpaard gaat worden. Men verwacht daarom dat ook de energiekosten van de
energie-intensieve industrie in de komende jaren disproportioneel gaan stijgen.
Daar begint de industrie zich grote zorgen over te maken. “
In
Nederland komt er af en toe een geluid van de duurzame-energiesceptici, zoals
de Groene Rekenkamer, die met onjuiste rekensommen twijfel zaaien over de
wenselijkheid van duurzame energie. Is dat in Duitsland ook het geval? En hoe
wordt daarop gereageerd?
“Ook
in Duitsland verschijnen van tijd tot tijd kritische rapporten uit
verschillende hoeken binnen de overheid en vanuit de industrie en
samenleving. Het lijkt me alleen maar goed en noodzakelijk dat men
kritisch blijft. Er is altijd kaf onder het koren. Niet alles wat duurzaam
genoemd wordt heeft ook werkelijk een toegevoegde waarde. Ook is het noodzakelijk
zo snel mogelijk het kostennivo van duurzame energie naar het nivo van niet-duurzame
energie te brengen (of andersom). Artikelen in de media bevestigen echter steeds
weer, dat de Duitse bevolking en, dus ook de politiek, doorziet dat
niet-duurzame energie wellicht ‘goedkoop‘ is, doch op den duur ‘duurkoop‘ kan
blijken te zijn. Men trapt daar dus niet zomaar in."
Gezien de
ervaringen in Duitsland, wat zou uw advies aan het nieuwe kabinet-in-de-maak
zijn?
“Mijn advies
is: ga eens praten met de oosterburen. Wellicht is een bundeling van activiteiten
en beleid op energiegebied net zo effectief als op het gebied van staatsfinanciën.
Zo kunnen de grote thema’s energie-efficiëntie, lokale energieopwekking en de
ontginning van de grote duurzame bronnen in de Noordzee en de Sahara en ook de
uitbreiding van de transportnetten gezamenlijk binnen Europa worden opgepakt.
Als Nederland dat handig aanpakt, zal ook de industrie daar de vruchten van
plukken. Duitsland kan het ook niet alleen.”
Jan Paul van Soest